Haaksteken en haaktips
Haaksteken en tips op alfabetische volgorde
DST = dubbel stokje: draad 2 x omslaan, steek de haaknaald in, sla de draad om de naald en haal de draad door. Er staan nu 4 lussen op de haaknaald. Sla de draad om, haal de draad door 2 lussen. er staan nu 3 lussen op de haaknaald. Sla de draad weer om en trek deze door 2 lussen. Er staan nog 2 lussen op de haaknaald. Maak weer een omslag en haal de draad door de overgebleven 2 lussen. Zie haakles 5: dubbel stokje haken.
Eerste steek van een toer: Vervang de eerste steken van een toer door lossen:
1e halve vaste van een toer = 1 losse.
1e vaste van een toer = 2 lossen.
1e halve stokje van een toer = 2 lossen.
1e stokje van een toer = 3 lossen.
1e dubbele stokje van een toer = 4 lossen.
Deze eerste steek telt wél mee voor het totaal stekenaantal van een toer. Zie haakles 7: eerste steek
van een toer. Zie haakles 7: eerste steek van een toer.
HV = halve vaste: Steek in, sla de draad om en trek deze in één keer door de steek en de lus op de haaknaald. Zie haakles 2: halve vaste haken.
HST = half stokje: Sla de draad om, steek de haaknaald in, draad omslaan, trek de draad door. Er zijn nu 3 lussen op de haaknaald. Sla de draad weer om en trek deze door 3 lussen. Zie haakles 4: half stokje haken. Zie haakles 4: halve stokjes.
Knoopsteekje: Leg een knoopje in het uiteinde van de draad. Steek de naald met de draad van achteren naar voren en trek de draad door het haakwerk. Wikkel de draad 3 keer om de naald. Steek de naald met de daaromheen gewikkelde draad direct naast de plek waar de naald naar voren gestoken is naar achteren, maar niet in hetzelfde gat. Houd daarbij met je duim de draad die om de naald zit vast. Schuif de draden op de naald met duim en wijsvinger naar beneden, trek de draad aan en hecht af.
Kruisje haken = X: Een kruisje bestaat uit 4 stokjes. Sla de draad 2 x om de naald, steek de naald in, draad omslaan, haal de draad door. Omslaan en de draad door 2 lussen halen (laat de overige 3 lussen op de haaknaald), draad om de naald slaan, 1 steek overslaan, insteken in de volgende steek, draad omslaan, draad doorhalen (er staan nu 5 lussen op de haaknaald), draad nu 4 x door 2 lussen trekken, 1 L. Omslaan, insteken in het kruispunt van de 3 stokjes, draad omslaan, draad doorhalen, omslaan en de draad door 2 lussen trekken, omslaan en de draad door de 2 laatste lussen trekken. Zie haakles 6: kruisje haken.
Kruissteek borduren op haakwerk met vasten: Steek de naald vanaf de achterkant in de linker onderhoek van de vaste naar voren, steek de naald weer naar achteren in de rechterbovenhoek van de vaste. Kom in de linker bovenhoek naar voren en steek de naald in de rechter onderhoek naar achteren.
Vind je het lastig om de vaste, waarop de kruissteek geborduurd moet worden te herkennen, hou dan het haakwerk tegen het licht. Je ziet om een vaste 4 gaatjes. Door deze gaatjes moet de naald gestoken worden bij het maken van het kruisje.
L = losse: Maak een opzetlus. Steek de haaknaald in deze lus en trek de draad aan. Draad omslaan en door de lus trekken.
Voor een ketting van lossen, sla je na het haken van de eerste losse de draad weer om de haaknaald . Trek de draad door de lus. Herhaal dit tot het gewenste aantal lossen is gehaakt. Zie haakles 1: losse haken.
Meerderen: Dit doe je door 2 of meer steken in 1 steek te haken.
Minderen: Dit doe je door 2 of meer steken samen af te haken. (Zie Samen afhaken)
MR = magische ring: Leg de draad in een lus. Steek de haaknaald in de lus en haal de draad die aan de bol zit er onder door. Haak een losse (ring vast houden). Haak nu de steken van de eerste toer en trek daarna het begindraadje strak. Sluit de toer met een HV.
Nop = ●: een nop wordt aan de achterkant van het werk gehaakt en in 1 steek. *Sla de draad om de haaknaald, steek de naald in, draad omslaan, haal de draad door. Draad omslaan en haal door 2 lussen. *Herhaal dit nog 4 x in dezelfde steek. Er staan nu 6 lussen op de haaknaald. Sla de draad om en trek deze in één keer door alle lussen op de haaknaald. Een nop telt als één steek. Zie haakles 8: nop haken.
Opspannen haakwerk: span het haakwerk op maat op een ondergrond waarin spelden gestoken kunnen worden. Bedek het haakwerk met natte doeken en verwijder deze pas als de doeken én het werk droog zijn. Zie opspannen haakwerk.
Rijgsteek: Steek de naald naar voren en na een ± 0,5 cm weer naar achteren. Sla 0,5 cm over en kom weer naar voren, enz.
Rondlopende toeren sluiten met halve vaste: Steek de haaknaald door de bovenste losse van de beginsteek. Bij vasten en halve stokjes is dit de 2e losse van de beginsteek, bij stokjes is dit de 3e losse en bij dubbele stokjes de 4e losse.
Als een halve vaste gebruikt wordt voor het sluiten van een rondlopende toer telt deze niet mee als steek voor het totaal aantal steken van de toer.
RST-A = reliëfstokje achter: Het stokje wordt niet op de gebruikelijke manier in de steek van de vorige toer gehaakt, maar om het stokje uit de vorige toer. Sla de draad om de haaknaald en steek de haaknaald aan de rechterkant naast het stokje vanaf de achterkant naar voren, direct onder de bovenkant van de steek, en naast het stokje aan de linkerkant weer naar achteren. Haak het stokje verder op de gebruikelijke manier af.
RST-V = reliëfstokje voor: Het stokje wordt niet op de gebruikelijke manier in het stokje van de vorige toer gehaakt, maar om het stokje uit de vorige toer. Sla de draad om de haaknaald en steek de haaknaald aan de rechterkant naast het stokje naar achteren, direct onder de bovenkant van de steek, en naast het stokje aan de linkerkant weer naar voren. Haak het stokje verder op de gebruikelijke manier af.
SA = samen afhaken: Haak 2 vasten aan het begin van een toer als volgt samen af: haak als beginsteek 1 losse i.p.v. 2 lossen, steek de naald in, draad omslaan, trek de draad door de lus. Er staan nu 2 lussen op de haaknaald. Draad omslaan, trek de draad door beide lussen.
Haak 2 vasten aan het einde van een toer als volgt samen af: steek de haaknaald door de lus; draad omslaan, trek de draad door de lus; steek de haaknaald door de volgende lus; sla de draad om de haaknaald, trek de draad door de lus; maak weer een omslag en trek de draad door 3 lussen.
Haak 2 stokjes aan het begin van een toer als volgt samen af: haak als beginsteek 2 lossen i.p.v. 3 lossen; draad omslaan, steek in, draad omslaan en door de lus trekken. Er zijn nu 3 lussen op de naald. Draad omslaan en door 2 lussen trekken, draad omslaan en door de laatste 2 lussen trekken.
Haak 2 stokjes aan het einde van een toer als volgt samen af: draad omslaan, insteken, draad omslaan, haal de draad door de lus. Er zijn nu 3 lussen op de haaknaald. Sla de draad weer om en trek deze door 2 lussen. Sla de draad weer om en steek in; sla de draad om de haaknaald, haal de draad door de lus. Sla de draad weer om en trek deze door 2 lussen. Er staan nu 3 lussen Sla de draad om de haaknaald en trek deze door de 3 overgebleven lussen
ST = stokje: Sla de draad om, steek de naald in, draad omslaan, haal de draad door. Er zitten nu 3 lussen op de haaknaald. Sla de draad om en trek deze door 2 lussen. Sla de draad weer om en trek deze door de 2 laatste lussen. Zie haakles 3: stokje haken.
Stiksteek borduren of naaien: Steek de naald vanaf de achterkant naar voren en een paar mm verder weer naar achteren. Steek vanaf de achterkant na een paar mm weer naar voren en terug naar de plek waar de eerste steek weer naar achteren is gestoken. Steek daar weer naar achteren en kom een paar mm na de laatste steek weer naar voren en herhaal de procedure. Zorg dat de steekjes allemaal dezelfde afmeting hebben.
V = vaste: Steek in, draad omslaan, haal de draad door. Er zitten nu 2 lussen op de naald. Draad omslaan en trek de draad door 2 lussen. Zie haakles 2: vaste haken.
VS-RST = Versprongen reliëfsteek:
Toer 1: stokjes
Toer 2: vasten
Toer 3: *1 stokje, 1 versprongen reliëfstokje: sla de draad om de haaknaald, maar steek de haaknaald niet in de steek van de laatste toer, maar om het stokje van de een na laatste toer. Steek de haaknaald van rechts naar links achter het stokje door, haal de draad door en trek deze hoog op tot aan de hoogte van het gewone stokje. Sla de draad om de naald en trek deze door 2 lussen. Sla de draad weer om en trek deze door de 2 laatste lussen, vanaf * herhalen.
Herhaal toer 2 en 3 steeds, maar laat het reliëfstokje 1 steek verspringen.
Let op: een reliëfstokje wordt altijd gehaakt om een gewoon stokje van de een na laatste toer, en een gewoon stokje wordt gehaakt op de vaste recht boven het reliëfstokje in de een na laatste toer.
V-steek: Haak in één steek: [1 dubbelstokje, 1 losse, 1 dubbelstokje], sla 2 steken over.
Weefsteek: Begin en eindig een toer altijd met 1 vaste. *1 losse, steek overslaan, 1 vaste, vanaf * herhalen. Haak in de volgende toer een vaste om de losse van de vorige toer en boven de vaste 1 losse, steek overslaan, enz.